Bij het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte worden regelmatig vragen gesteld over nadeelcompensatie. Bijvoorbeeld over wanneer er mogelijk sprake is van nadeelcompensatie en hoe u zelf, al dan niet met behulp van uw boekhouder of accountant, een inschatting kan maken of u hiervoor in aanmerking kunt komen.

Over nadeelcompensatie moet altijd een besluit worden genomen door het college van burgemeester en wethouders. Het kan zijn dat deskundigen ingeschakeld moeten worden om een eventuele aanvraag om nadeelcompensatie te beoordelen.

Wat is nadeelcompensatie?

Nadeelcompensatie is een schadevergoeding voor onevenredig nadeel dat rechtmatig overheidshandelen bij de uitoefening van een publiekrechtelijke taak heeft veroorzaakt bij burgers of bedrijven.

Rechtmatig overheidshandelen

Er zijn meerdere vormen van rechtmatig overheidshandelen die schade kunnen veroorzaken bij burgers en bedrijven. Het meest gangbare is het feitelijk handelen van de overheid (bij infrastructurele werken) zoals:

  1.  aanleg, herinrichting, reconstructie of onderhoud van een weg of winkelstraat;
  2.  herinrichting of reconstructie van een plein of parkeerplaats;
  3.  aanleg of vervanging van een riolering.

Schade door onrechtmatig handelen (met andere woorden: schade die de gemeente valt toe te rekenen door een fout of een tekortkoming) valt niet onder de nadeelcompensatie. Deze schade valt onder het zogenoemde aansprakelijkheidsrecht waarop een andere procedure van toepassing is.

Onevenredig nadeel

Bedrijven en burgers moeten van tijd tot tijd accepteren dat in de straat of in de omgeving werkzaamheden in het algemeen belang plaatsvinden waarbij tijdelijk overlast en zelfs inkomstenderving en/of omrijschade kan ontstaan. Voor bedrijven valt dit onder het normaal maatschappelijk bedrijfsrisico wat dan ook niet op de overheid kan worden afgewenteld. Dit is anders wanneer een bedrijf zwaarder is getroffen dan vergelijkbare andere bedrijven én de schade hoger is dan het drempelbedrag voor het normaal maatschappelijk risico.

Overige criteria

Daarnaast zijn ook andere criteria van belang om te beoordelen of de overheid verplicht is tot toekenning van nadeelcompensatie:

  1. is er voldoende nauw causaal verband tussen het overheidshandelen en de schade?
  2. was de maatregel voorzienbaar voor de benadeelde; heeft de benadeelde het risico op het ontstaan van de schade aanvaard?
  3. ondervindt de benadeelde door het overheidshandelen niet alleen nadelen maar ook voordelen?
  4. heeft de benadeelde zich voldoende ingespannen om de schade te voorkomen of te beperken?
  5. is de vergoeding van de schade in de vorm van aankoop, onteigening of anderszins verzekerd?

Wat is een normaal maatschappelijk (bedrijfs)risico?

In diverse uitspraken heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State handvatten gegeven hoe bij omzetderving de hoogte van de normale maatschappelijke risico’s moet worden berekend.

In hoofdstuk 4 van de handleiding nadeelcompensatie bij infrastructurele maatregelen (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 2018) wordt een (nieuwe) methode beschreven waarmee overheden bij tijdelijke inkomensschade als gevolg van een infrastructurele maatregel kunnen vaststellen of een burger/ondernemer in aanmerking komt voor een nadeelcompensatie, en zo ja, welk deel van het nadeel hij dan voor eigen rekening moet nemen wegens normaal maatschappelijk risico.

Er gelden twee drempels: een bagateldrempel en een omzetdrempel.

Bagateldrempel

Om verzoeken tot vergoeding van heel kleine schadebedragen niet in behandeling te hoeven nemen en claims die tot vergoeding daarvan strekken direct af te wijzen, geldt een bagateldrempel van € 500 voor particulieren een € 1000 voor ondernemingen.

Omzetdrempel, afhankelijk van kostenstructuur onderneming

De berekening van de omzetdrempel gebeurt in twee fasen.

Eerste fase - globale ingangsdrempel

Om te beoordelen of een verzoek om nadeelcompensatie zinvol is, kan in de eerste fase op eenvoudige wijze worden berekend of de geclaimde omzetderving boven of onder het drempelbedrag voor het normaal maatschappelijk bedrijfsrisico uitkomt (hierna: de ingangdrempel). Daarbij zijn de brutowinstmarge en de jaarrekening van belang. In deze eerste fase hoeft de schade niet exact te worden berekend en is in de meeste gevallen geen deskundige bijstand vereist.

Tweede fase - exacte omzetdrempel

Als uit de berekening voor de eerste fase blijkt dat de omzetderving hoger is dan de ingangsdrempel, dan moet het verzoek in behandeling worden genomen en zal er over het algemeen een deskundige worden ingeschakeld die de daadwerkelijke schade zal moeten berekenen. In deze tweede fase is het wél nodig dat de schade precies wordt berekend. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omzet- en brutowinstderving, maar ook met factoren als eventuele kostenbesparingen, genoten voordelen en kosten van schadebeperking. Ook zullen eventuele correcties voor brancheontwikkelingen, inflatie en andere oorzaken moeten plaatsvinden.

De ingangsdrempel voor de eerste fase berekenen

De ingangsdrempel kan op eenvoudige wijze worden berekend met behulp van de brutowinstmarge: brutowinstmarge = omzet minus inkoopwaarde.

De handleiding geeft aan dat het voor de hand ligt om bij bedrijven die een lage brutowinstmarge hebben een relatief hoge drempel op te werpen, terwijl bij bedrijven met een hoge brutowinstmarge juist een relatief lage drempel van toepassing zou moeten zijn. De handleiding gaat uit van drie categorieën.

  • Brutowinstmarge 0 - 35%, minimale omzetderving 13%
  • Brutowinstmarge 36 - 64%, minimale omzetderving 11%
  • Brutowinstmarge 65 - 100%, minimale omzetderving 8%

Om de toets goed te kunnen verrichten zijn de volgende gegevens nodig:

  • Jaarrekening over drie jaren voorafgaand aan het schadejaar;
  • Omzetgegevens van het schadejaar.

Op basis van deze gegevens kan het volgende worden berekend:

  • Normjaaromzet (gemiddelde jaaromzet van de drie voorafgaande jaren);
  • Omzetderving in het schadejaar (normjaaromzet minus werkelijke jaaromzet);
  • Normbrutowinstmarge (gemiddelde brutowinstmarge van de drie voorafgaande jaren)

Vervolgens kan op basis van deze gegevens het drempelbedrag worden berekend: drempelbedrag = 8/11/13% van de gemiddelde jaaromzet van de drie voorafgaande jaren

Voorbeeld: bij een brutowinstmarge van 65 - 100% hoort een minimale omzetderving 8%, en ligt het drempelbedrag dus op 8% van de gemiddelde jaaromzet van de drie voorafgaande jaren.

Aan bovengenoemde informatie kunnen geen rechten worden ontleend.